Treinen, bussen, trams en metro’s lijken niet voor ons, maar voor de aandeelhouders te rijden. Er moet winst gemaakt worden. Heel vroeger waren het particuliere maatschappijen die zorgden voor vervoer. Later kwam men tot inzicht dat iedereen de mogelijkheid moest hebben zich te verplaatsen voor niet te veel geld. De overheid regelde dit. Als tegenprestatie moest men een kaartje kopen. Het vervoer werd echter steeds duurder en al die kaartjes dekten de kosten niet. Daar kwam de reddende privatiseerengel. Zo hebben we nu o.a. Connexxion en Arriva. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is het openbaar vervoer in handen van de inmiddels verzelfstandigde stedelijke vervoersbedrijven, respectievelijk GVB, RET en HTM.
Per dag maken één miljoen reizigers gebruik van het openbaar vervoer. Als die particuliere bedrijven te weinig passagiers krijgen, wordt de dienstregeling aangepast ten nadele van die passagiers, vaak ook kwetsbare groepen. Het Rijk moet garant staan voor voldoende openbaar vervoer en moet dit niet afschuiven naar particuliere maatschappijen.