Er zijn in ons land 11 aanbieders voor het openbaar vervoer, inclusief drie ‘stadsvervoerders’ die actief zijn in de Amsterdam (GVB), Rotterdam (RET) en in Den Haag (HTM). De OV-markt voor bus, tram, metro en trein is verdeeld in concessies sinds de inwerkingtreding van de Wet personenvervoer 2000 op 1 januari 2001. Men dacht dat de marktwerking een beter openbaar vervoer zou opleveren met lagere prijzen voor een kaartje. Vanaf dat moment is aanbesteding van het openbaar vervoer door de provincies en de stadsregio’s verplicht geworden. Drie jaar eerder schreef Geert Mak in het Boekenweekgeschenk dat men zich te veel richt op prestigieuze megaprojecten als de Betuwelijn. “En ondanks de drukte in het huidige Nederland worden de wegen en rails, auto- en treinverbindingen nog altijd niet beschouwd als één netwerk van samenhangende vervoerssystemen. Sterker nog: met de verzelfstandiging van de Nederlandse Spoorwegen heeft de overheid een van de weinige mogelijkheden om op dit terrein iets bij te sturen uit handen gegeven.” Mak noemt dit een kwart eeuw geleden al een gebrek aan beleid. Het is er niet veel beter op geworden.